Het onzekere en angstige gevoel komt vaak klakkeloos en onaangekondigd. Het sluipt naar binnen als een sluipmoordenaar en zonder dat ik het door heb sta ik er dan ineens mee oog in oog.
Ik kijk het aan, met mijn hart die razend klopt op mijn borst en een lichaam die zich van top tot teen vult met stress — alsof er een storm woedt, maar geen kant op kan. Een lijf gevuld met radeloosheid, paniek en twijfels. Mijn ogen die vertwijfeld om zich heen kijken, wachtend of iemand me gaat vertellen wat ik nu moet doen. Kan doen.
Want het is me volstrekt onduidelijk en onbekend wat ik op zo’n moment het beste kan doen. Moet ik het beetpakken, aanraken en weg proberen te werken? Of met rust laten en geen aandacht geven? Wanneer groeit het en wanneer wordt het minder? Gaat het vanzelf weg, of moet ik het actief elimineren?
Ik weet niet altijd hoe het er komt en ik weet niet altijd hoe ik het weer weg krijg.
Alsof er een mug om me heen zoemt. Soms weet je hem te vangen en stopt het zoemen. Én dan is er ineens nog een mug. En die kan je niet vinden. En je weet niet waar ze vandaan komen, deur en ramen waren dicht. Helemaal uitleggen doet dit het niet, maar een goed metafoor om uit te leggen wat er gebeurt op zo’n moment en hoe ik mij voel, heb ik nog niet gevonden.
Als het uit het niets komt, zal het dan ook weer uit het niets verdwijnen?